I wrote this article for Dutch newspaper Reformatorisch Dagblad in January 2014.
Hoe komt het dat apologetische argumenten meestal niet werken? Voor ons christenen voorzien ze in een behoefte: apologetiek verschaft ons geloof een redelijke basis. Het voorziet in de onderbouwing van de plausibiliteit van een christelijk wereldbeeld. Maar helpen de argumenten wanneer u over het tuinhek hangend met de buurman in gesprek gaat of wanneer u met een vriendin ergens koffie gaat drinken? Nauwelijks. Ik probeer in deze aflevering van Weerwoord uit te leggen waarom dat is. Niet om apologetiek in een negatief daglicht te stellen maar om duidelijk te maken dat apologetiek een beperkte effectiviteit kent. Een beperking die zijn oorspong in een bepaalde zwakheid heeft.
De Canadese filosoof Charles Taylor laat zien hoe veranderingen in het mensbeeld er in de Verlichting ervoor zorgden dat de menselijke rede ineens heel erg belangrijk werd. Het was niet zomaar een kwestie van hoogmoed maar bittere noodzaak om het verstand een centrale plaats te bieden. De Griekse wijsgeer Plato zag de mens als onderdeel van een groter geheel. Alles wat je in de wereld tegenkomt, ontleent betekenis aan de abstracte vormen en ideeën die zich boven deze aardse wereld bevinden. De mens vindt zijn betekenis door buiten zichzelf te kijken en zijn verbondenheid te zien met de platonische ideeën. Je bent mens door je verbondenheid met het rationele principe waarvan de kosmos doortrokken is. Bij het klassieke christelijke mensbeeld van kerkvader Augustinus is die link naar buiten er nog steeds. Nu hebben platonische vormen plaats gemaakt voor God. Maar die verbondenheid van mens en God, waardoor de mens betekenis en zin krijgt, is niet langer zomaar naar buiten toe. Nee, de weg naar God is via de menselijke ziel. Zo komt de verbondenheid met God tot stand. Er is dus een zekere verinnerlijking.
Taylor verschuift vervolgens de aandacht naar de 17de eeuwse filosoof René Descartes. Hier, aan het begin van de Verlichting, gebeurt iets opmerkelijks. Walgend van de religieuze oorlogen van zijn tijd (Descartes vocht zelf in het leger), zocht hij een nieuwe basis op grond waarvan een normale dialoog tussen mensen mogelijk was: de rede. Descartes begon bij zichzelf. Hij maakte de mens tot het beginpunt van denken over God en wereld: “Cogito, ergo sum”, “Ik denk, dus ik ben”. Al denkend meende Descartes te kunnen bewijzen dat God bestond en dat de wereld echt was. Een nieuw mensbeeld was ontstaan: een geïsoleerde mens, die los van de wereld en los van God zichzelf als ijkpunt neemt. Dit atomistische mensbeeld leidde al heel spoedig tot allerlei problemen. Waar Descartes nog vol zelfvertrouwen zichzelf, God en de wereld meende te kunnen bewijzen, bleek al gauw dat dit “weetoptimisme” niet vol te houden was. David Hume begon te twijfelen aan zijn zintuigelijke waarnemingen en even later liet Kant zien dat we eigenlijk niets kunnen weten.
Het probleem van elkaar bevechtende christelijke kerken (die allemaal claimden de absolute waarheid te bezitten) werd dus opgelost door iets wat een nog veel groter probleem bleek te zijn. Van een mensbeeld waarin de mens zichzelf als onderdeel van een groter geheel, een groter iets, verbonden met God beschouwde, was de mens nu alleen, geïsoleerd, op zichzelf geworpen. Waar eerst alles af leek te kunnen hangen van een kenleer die de weg van de mens naar God en wereld duidelijk maakte, bleef er uiteindelijk niets meer over. De mens was alleen, zonder God.
Je kunt je voorstellen dat apologetiek in deze Verlichtingsperiode (en erna) op deze kenvraag inspeelde. Als je nou met het verstand kunt bewijzen dat God bestaat, als je nu argumenten op tafel kunt leggen voor Gods bestaan, dan hebben we middels de weg van het weten de weg tussen mens en God weer hersteld. Als iedereen de onweerlegbaarheid van de argumenten ziet, gaat men weer geloven in God. Dan komt alles goed. Maar dat gebeurde niet. Waarom? Omdat kennis als een middel om de brug tussen mens en God te slaan eenvoudig niet voldoet. Apologetische argumenten werken meestal alleen voor mensen die reeds in God geloven.
En dit brengt ons bij iets belangrijks het probleem met het kennen van God is niet het kennen maar de opvatting over hoe en wat de mens is. Je zou kunnen zeggen dat waar mensen zichzelf zien als onderdeel van een groter geheel en verbonden met God, het kenprobleem gewoon niet aan de orde komt. Het argument voor Gods bestaan van de middeleeuwse theoloog Anselmus was niet een poging om eerst God te bewijzen om dan in God te gaan geloven. Anselm’s motto was “Ik geloof opdat ik mag begrijpen”. Hij begon met geloof. Hij begon met een mens die reeds verbonden is met God. Maar zodra je begint met een mensbeeld van de autonome geïsoleerde mens die zelf basis en beginpunt is, wordt het kennen een probleem. Ons vermogen te kennen is ons niet geschonken om autonoom, los van God, te functioneren. Je zou kunnen zeggen dat bij een gezond mensbeeld het kennen goed functioneert en dat waar bij een ongezond mensbeeld het kennen ziek blijkt te worden.
In zekere zin hebben apologeten een begrijpelijke reactie vertoond. Als mensen van hun tijd die allemaal geobsedeerd waren door de kenvraag vanwege een geïsoleerde mens, probeerden via de kenweg een oplossing te bieden. Kenleer is de drijvende kracht achter apologetiek. Maar een echte oplossing brengt het natuurlijk niet. Het probleem zit te diep. Apologetiek is in zekere zin één van de vele uitdrukkingen van het probleem van de moderne mens. Een echte oplossing zou zijn om met een mensbeeld te beginnen dat weer verbonden is met het geheel (en met God) zodat absolute kennis niet langer de basis hoeft te zijn. Maar dat is niet zo gemakkelijk natuurlijk. We kunnen niet zomaar terug in de tijd. Ook werkt zo’n aanpak niet wanneer de doelgroep de kennisleer voorop stelt.
Toch lijkt het erop dat met de komt van het postmoderne denken zich nieuwe mogelijkheden voordoen. Je kunt in zekere zin het postmodernisme zien als één grote aanklacht tegen de gedachte dat de kennisroute de oplossing is voor de geïsoleerde mens. Dit betekent nieuwe mogelijkheden voor een apologetisch gesprek, maar dan wel een apologetiek die niet langer uitsluitend de kennisroute bewandelt. Hoe dat precies werkt is moeilijk te zeggen. Het zal uiteindelijk moeten blijken bij het volgende gesprek over een schutting of een kop koffie.