follow

My pre-edited article for Dutch newspaper Reformatorisch Dagblad, March 2014

Myron Penner’s boek The End of Apologetics: Christian Witness in a Postmodern Context ontving onlangs de 2014 Award of Merit prijs van Christianity Today. Penner stelt—net als ik in mijn vorige Weerwoord deed—vragen bij de manier waarop apologetiek bedreven wordt. Ik beweerde eerder dat de nadruk op rede in Verlichting en modernisme voortkwam uit een nieuw verstaan van het individu. De Verlichtingsmens van Descartes en Kant is een op zichzelf teruggeworpen geïsoleerde eenheid die middels het verstand, middels de kennisweg zich een weg naar de wereld baant. Het lijkt een sterke hoogmoedige mens, maar het is een mens die in het nauw gedreven is, onzeker van zichzelf, de wereld en God. Hoewel apologetiek een antwoord probeert te geven, bewandelt het dezelfde kennisweg als de Verlichtingsmens: godsbewijs gaat vooraf aan geloof in God. Ik portretteerde daarom apologetiek als een zwaktebod.

Penner gaat veel verder. Hij opent de frontale aanval op apologetiek. Aangezien apologetiek het geloof probeert te gronden in geseculariseerde rede, zijn alleen experts nu nog wegwijzers naar Christus, beweert hij. Het is een geloof in de argumenten over God waarbij die God zelf ver te zoeken is. Penner gaat zelfs zover apologetiek een vorm van nihilisme te noemen. Door de exclusieve nadruk op logische argumenten ondergraaft modernistische apologetiek precies het evangelie dat het probeert te beschermen. We hebben geen experts maar apostelen nodig, die spreken vanuit eigen ervaring en worsteling, vindt Penner. De tegenstelling expert versus apostel ontleent hij aan Kierkegaard. Penners woorden zijn hard maar uiteindelijk wel goed bedoeld: mensen word nou eens wakker; we moeten de zaken echt anders aanpakken.

Dat apologetiek een andere benadering verdient, vind ik ook, maar het is nog maar de vraag of de kritiek ook moet leiden tot het einde van apologetiek. De volgende kritiekpunten zijn vatten vrij aardig samen hoe mensen als Penner over apologetiek denken.

1. Het eerste bezwaar is, zoals ik hierboven schreef, dat apologetiek een soort zwaktebod is; een uiting van het geïsoleerde ik van de Verlichting, dat de kennisweg moet bewandelen voor het zichzelf en de wereld (en God) kan kennen. Als de mens zelf het fundament vormt voor het kennen van God, is er iets mis. Dat is de aloude zelfwerkzaamheid. Het moet juist andersom zijn: ons kennen moet voortkomen uit het ons geborgen weten in God.

2. Een tweede bezwaar is dat apologetiek uitgaat van de misvatting van een neutrale plek die we logica of rede noemen. Alsof we kunnen werken met universele definities van God en waarheid; alsof een goed argument automatisch leidt tot aanname door de gesprekspartner; alsof in de neutrale sfeer, die rede heet, de objectieve feiten leiden tot unanimiteit. Dat lukt nooit. Verstandelijk vermogen staat altijd in dienst van de menselijke wil, een ideologie, een levensbeschouwing. Een recent debat tussen atheïsten en christenen in Nederland verzandde bijvoorbeeld al spoedig in een spitsvondig welles-nietes spelletje.

3. Het derde bezwaar is de manier waarop taal functioneert. Voor apologetiek is er een nauwkeurige correspondentie tussen onze taal en de wereld waarin we leven, zodanig dat een goed argument God zou moeten kunnen aanwijzen. Filosofen in twintigste eeuw hebben dat modernistische ideaal opgegeven. Taal vormt een instrumentarium dat de mensheid ontwikkeld heeft om grip te krijgen op de wereld, om betekenis toe te kennen aan de wereld. Taal vormt een buffer tussen onszelf en de realiteit om ons heen die ons helpt om met de wereld om te gaan, maar de buffer zelf is feilbaar. Er is enige correspondentie met werkelijkheid, maar altijd indirect; er is vaak ook dissonantie; taal is niet geheel circulair, maar ook niet probleemloos verbonden met wereld. We kunnen hiermee dus niet een toren van Babel bouwen die tot in de hemel reikt.

4. Ten vierde kan rede niet één op één God bewijzen. Indien dat zo was, zou God een meetbare entiteit zijn, onderworpen aan het menselijk denken, te vangen in menselijke categorieën. Nee, de soevereine God van de Schrift staat boven ons en buiten ons. Onze rede kan alleen naar deze God wijzen, maar deze God nooit bevatten. Godsbewijzen zijn daarom per definitie onmogelijk en ontoelaatbaar.

5. Als vijfde en laatste bezwaar is er het feit/waarde probleem. Het inductief ‘bewezen’ feit van de opstanding van Christus, leidt voor moderne heidenen niet tot de conclusie dat Hij dus de Zoon van God is. Het deductief beargumenteerde feit dat de kosmos een begin heeft, zorgt er niet voor dat mensen op hun knieën vallen voor God als de Grote Oorzaak. Zoonschap van Jezus en Gods scheppingsdaad behoren tot de waarden van het geloof. Om van feit uit te komen bij de waarde, moeten beide voor mensen geloofwaardig, plausibel, zijn. Die geloofwaardigheid gaat vooraf aan de intellectuele aanname. Voor de post-christelijke medemens is zo’n aanname niet plausibel.

De vijf punten samenvattend: een godsbewijs laat onze kwetsbaarheid zien, het werkt niet, het is onmogelijk, het is ontoelaatbaar, en niet plausibel. Als je al deze bezwaren op elkaar stapelt, wordt één ding duidelijk: apologetiek zoals die tot nu toe bedreven wordt, is modernistisch. Het is een zusje van de Verlichting. Het is een uiting van een wereldbeschouwelijk paradigma dat voorbij is; het heeft zich te weinig de kritiek van het postmodernisme aangetrokken. Nu is postmodernisme op zich niet de hemel op aarde, maar vasthouden aan het modernisme is uiteindelijk net zo weinig (of nog minder) ‘christelijk’. Betekent dit dan dat Penners uitspraak over het einde van de apologetiek terecht is? Als we zeggen dat modernistische apologetiek niet langer houdbaar is omdat het modernisme te kort schiet, betekent dat dat apologetiek niet meer kan? We kunnen apologetiek toch een ander bijvoeglijk naamwoord toekennen? We kunnen apologetiek toch anders doen? Een postmoderne apologetiek, die zich de kritiek op het modernisme heeft aangetrokken, kan een interessant alternatief bieden.

Christina Geschwandtner bewandelt in haar boek Postmodern Apologetics? Arguments for God in Contemporary Theology eveneens die andere weg. Ze laat zien dat na het falen van het modernisme onder hedendaagse filosofen opnieuw over God wordt gesproken. Christendom is weer punt van gesprek aan het worden. Het geloof wordt opnieuw filosofisch doordacht. Juist waar en wanneer de modernistische manier van denken verworpen wordt, ontstaat ruimte om Gods zelfopenbaring weer serieus te nemen. In het postmoderne tijdperk heeft apologetiek blijkbaar nog een staartje. Daarover een volgende keer meer.

Back to Top
%d bloggers like this: